Yanien werd als tienjarige ontvoerd en ter adoptie aangeboden: ‘Alleen in mijn dromen was ik thuis’
Yanien (50), getrouwd, moeder van drie kinderen, kwam als tienjarig adoptiekind in Nederland. Maar Yanien was nooit ter adoptie aangeboden, ze werd gekidnapt van haar familie in Indonesië. Haar moeder is nooit gestopt met naar haar te zoeken… ‘Ze had jarenlang voor me gebeden. Gelukkig zijn haar gebeden verhoord en kon ik haar nog in leven zien.’Yanien (50), getrouwd, moeder van drie kinderen, kwam als tienjarig adoptiekind in Nederland. Maar Yanien was nooit ter adoptie aangeboden, ze werd gekidnapt van haar familie in Indonesië. Haar moeder is nooit gestopt met naar haar te zoeken… ‘Ze had jarenlang voor me gebeden. Gelukkig zijn haar gebeden verhoord en kon ik haar nog in leven zien.’
“Mijn moeder heeft nooit afstand van me gedaan, ik ben gestolen. Van de ene op de andere dag werd ik letterlijk weggerukt bij mijn liefdevolle familie. Ik kom uit een fijn gezin, ik ben het enige meisje en heb nog vijf broertjes. Er was veel liefde thuis, mijn ouders zorgden goed voor ons. Mijn vader overleed helaas jong door een motorongeluk, maar mijn broertjes en ik werden opgevangen door familieleden. Zo gaat dat in Indonesië, je zorgt voor elkaar. Mijn moeder, die moest werken om in ons bestaan te kunnen voorzien en veel uren maakte, stond er niet alleen voor. Opa en oma, ooms en tantes hielpen ons en sprongen bij, dat is gebruikelijk bij ons. We hadden het niet breed thuis. Er was niet veel geld, maar liefde was er meer dan genoeg. Arm zijn betekent niet automatisch dat je ongelukkig bent en een slecht leven hebt. Ik was gelukkig thuis en met mijn leven, ik heb een heerlijke jeugd gehad in Indonesië. Tot die vreselijke dag dat ik ontvoerd werd.”
In shock
“Die bewuste dag had mijn buurmeisje me gevraagd naar het station te gaan om daar op een vriendin van mijn moeders werk te wachten. Ik deed wat mij gevraagd werd, dat doe je zonder terughoudendheid als kind. De vrouw die ik trof nam me mee naar haar vriendin en in de avond ging ik met die vrouw naar het station en stapten we in de trein. Ik wist niet wat er gebeurde en waar we heen gingen, de vrouw zei niets. Ik kwam aan in een voor mij totaal vreemde plaats, ik werd naar een huis gebracht en daarna naar nog een ander huis waar heel veel baby’s waren. In het huis was bewaking en er stond een heel groot hek omheen. Het leek wel een kindertehuis. Ik was in shock, wat deed ik hier bij deze onbekende mensen? Waarom was ik hier, waarom gingen we niet terug naar mijn moeder? Hierna werd ik door een vrouw meegenomen, de directrice van het kindertehuis Kasih Bunda. Ik verbleef in haar huis totdat ik weer werd verplaatst naar een ander kindertehuis. Ik weet niet hoe lang ik daar was, ik herinner me niet alles, ik denk dat ik veel weggestopt heb.
Op een dag kwam er iemand naar me kijken, er werd me verteld dat ik ergens heen zou gaan waar het geld regende en elke dag te eten was. De volgende dag werd ik meegenomen naar een guesthouse. Een vrouw nam me mee shoppen, ik kreeg een tweelingpop, lakschoenen en een flesje Fanta om te drinken. Hierna gingen we naar een vliegveld en stapten we in het vliegtuig. Ik wist niet wat me overkwam, ik had nog nooit gevlogen. Ik dacht alleen maar: ik moet naar huis, mijn moeder zal vreselijk ongerust zijn. Hoe moet ze me nu ooit vinden? Onderweg kreeg ik iets te eten wat ik niet kende, het waren spruitjes. Op 20 april 1980 kwam ik aan in een totaal onbekend land: Nederland. Het was er grijs, koud en donker. De vrouw die mij naar Nederland bracht, liet mij achter bij twee kinderen die heel raar praatten, ik kon ze niet verstaan. Mijn begeleidster sprak met een echtpaar, zij bleken de ouders te zijn van die twee kinderen. Eenmaal buiten moest ik een dikke jas aan, want het was koud en ik ging met een man, vrouw en twee kinderen in de auto. Onderweg kreeg ik brood met kaas te eten. Alles was vreemd en eng. De mensen zagen er heel anders uit dan ik gewend was. Ik herkende niets van wat ik zag of hoorde, het was echt een cultuurshock. We stopten voor een huis. Waar ben ik, dacht ik, hoe moet ik nu ooit mijn huis nog terugvinden? Er werd me gezegd dat ik in Nederland was en daar ook zou blijven. Mijn oude leven moest ik vergeten. Eten, geuren, omgangsvormen… alles in mijn nieuwe leven was totaal anders dan in Indonesië, waarnaar ik hartstochtelijk verlangde. Ik weet nog dat ik enorm verrast was dat er water uit de kraan kwam, ik keek mijn ogen uit. Welkom voelde ik me niet, ik mocht niet praten in mijn eigen taal en het niet over mijn afkomst, familie en Indonesië hebben. Dat moest allemaal uit mijn hoofd. Niets mocht ik behouden, zelfs sambal niet. Ik moest worst, hutspot en soep eten. Pindakaas was het enige dat me nog een beetje aan thuis liet denken. Ik moest papa en mama zeggen tegen deze vreemde mensen en daardoor raakte ik helemaal in paniek, ik hád al een papa en mama! Ik moest de mensen ook aankijken als ze boos waren op mij, iets wat in mijn cultuur juist niet mocht. Bij ons is het juist niet respectvol om volwassenen recht in het gezicht te kijken als ze boos zijn op jou en hier moest dat wel. Het regime in het gezin was streng, er waren veel regels en verboden en er was straf. Ik moest dankbaar zijn. Tenslotte hadden deze man en vrouw mij ‘gered’ uit de armoede en dankzij hen zou ik een betere toekomst krijgen. Terugkijken mocht ik niet, er was geen ruimte voor mijn angsten en verdriet, ik moest het doen met mijn herinneringen. Ik kreeg angstaanvallen en huilbuien. Ik mocht geen persoonlijke bezittingen houden, ik had geen enkel aandenken van thuis, behalve de liefde in mijn hart.’
Kinderhandel
“Thuis in Indonesië was mijn moeder ondertussen wanhopig naar me op zoek. Ze stond honderdduizend angsten uit. Was ik verongelukt? Wat was er met me gebeurd, waar was ik? Ze deed aangifte van mijn vermissing, maar dat leverde niets op. Ze gaf haar zoektocht naar mij niet op, ze bleef onophoudelijk naar me vragen en naar me zoeken, maar ze kreeg nergens antwoorden. De vrouw die mij had meegenomen, had ook haar voorgelogen. Het wachten en de onzekerheid maakten een wrak van mijn moeder. Mijn verdwijning zorgde ervoor dat ze werd opgenomen, ze was letterlijk gek van ongerustheid en verdriet geworden. Ik, in het verre onbekende Nederland, wist natuurlijk niets van dat alles. Maar wat ik wel zeker wist was dat mijn moeder geen rol had gespeeld in mijn ontvoering. Zij kon hier niets aan doen, dat heb ik altijd geweten vanbinnen. Ze heeft me niet afgestaan. Daar heb ik nooit een seconde aan getwijfeld. Zij is net zoals ik slachtoffer geworden van de meedogenloze kinderhandel waarbij kinderen, veelal met valse documenten en identiteit tegen hun wil en die van hun ouders naar het Westen werden ontvoerd. Ook bij mij bleken mijn papieren niet in orde. Op school verbaasden de docent zich over mijn kennis. Ik werd onderzocht door een tandarts en een kinderarts en die ontdekten dat ik tien was in plaats van zes. De instanties hadden gezegd dat ik zes was omdat adoptie alleen was toegestaan tot zes jaar en niet ouder. In die tijd was het een trend om te adopteren. Indonesië was overigens niet het enige land waar adoptiekinderen vandaan kwamen, vanuit Sri Lanka en India kwamen destijds ook veel kinderen naar Nederland. Het geldende idee in die tijd was dat ouders die een kind adopteerden dat deden om het kind een beter leven te geven, zij werden gezien als weldoeners. De kinderen mochten in hun handjes knijpen dat ze in zo’n rijk land kwamen te wonen bij welvarende mensen. Wat wensouders wilden was belangrijk, het belang van het kind telde niet. Er zijn heel veel kinderen, net zoals ik, bij hun families weggehaald met afschuwelijke gevolgen. Ik wil liever geen woorden vuil maken aan de mensen die mij naar Nederland haalden destijds, maar getroffen had ik het niet. Spijt hebben ze niet, ze vinden dat ze het goed gedaan hebben. Zelf denk ik daar anders over. Ik denk dat het voldoende is om te zeggen dat ik deze man en vrouw in 1988 uit de ouderlijke macht heb laten ontzetten.”
Weer thuis
“Mijn heimwee werd steeds erger, het verlangen almaar groter. Alleen in mijn dromen was ik thuis, daar zag ik mijn moeder en broertjes weer, maar als ik wakker werd waren ze weg en was ik nog steeds alleen. Acht jaar heb ik bij dit gezin gewoond, toen barstte de bom en vertrok ik. Ik mocht bij de ouders van een vriendje logeren, later ging ik op kamers. De gedachte dat ik mijn familie moest zoeken bleef altijd in mijn hoofd. Mijn voogdes ondernam stappen voor de zoektocht met hulp van Stichting Welzijn Jongeren en zij namen contact op met ISS Netherlands (Stichting Internationale Social Service Netherlands*). Meerdere mensen werden ingezet om te proberen gezinsleden te lokaliseren en met succes: in 1996 werd mijn familie gevonden. Mijn moeder had een oproepje op de televisie gezien en ze herkende me direct. Mijn voogdes en haar collega’s benaderden fondsen om de hereniging op korte termijn voor elkaar te krijgen en nog datzelfde jaar vond de ontmoeting plaats. Ik was dolblij, maar het was ook heel zwaar. Emotioneel was het heel heftig. Er kwamen oude gevoelens boven, ook die van de dag van mijn ontvoering. Als ik weer kwijtraak, zoeken jullie me dan wel, vroeg ik me af, zo diep zat de angst. Zestien jaar is een lange tijd en ook al was mijn moeder geen dag uit mijn gedachten geweest, het was heel vreemd om elkaar weer te zien en te kunnen omhelzen. Ik herkende haar eerst ook niet. Een oom herkende ik wel, maar mijn moeder niet. We verstonden elkaar niet, ik was mijn taal kwijt, ik kon geen Javaans meer. We konden niet met elkaar praten, maar het allerbelangrijkste was dat ik thuis was en dat ik haar kon vasthouden. Ze had jarenlang voor me gebeden en gelukkig zijn haar gebeden verhoord en kon ik haar nog in leven zien. Een van mijn broers en mijn moeder zijn ook in Nederland geweest, zij hebben kunnen zien welk land ondanks alles toch ook mijn thuis is geworden. Dit is het land waar ik mijn man vond en mijn kinderen kreeg, maar ook het land waar ik naar ontvoerd ben. Die tweedeling zal altijd in me blijven bestaan. In 2012 is mijn moeder overleden. Ik was er niet bij, weer was ik te ver weg en heb ik geen afscheid van haar kunnen nemen.
Ik blijf een Indonesisch meisje en ik ben heel trots op mijn afkomst. Ik probeer eens per jaar terug naar Indonesië te gaan, maar ik leef in Nederland. Ik ben nu gelukkig, ik heb een mooi leven met mijn man en kinderen, ik ben blij met wat ik bereikt heb en met mijn werk voor de Stichting Mijn Roots. Maar het verlies blijft altijd, het is een onderdeel geworden van wie ik ben.
In 1989 kwam er eindelijk een adoptiewet, maar daarmee waren lang niet alle misstanden uit de wereld. En ook nu bestaat kinderhandel nog steeds. Er is zoveel geld mee gemoeid en zolang er vraag is naar kinderen, zal er aanbod zijn. Veel geadopteerden in Nederland weten niet waar ze vandaan komen en wie hun biologische ouders zijn. Stichting Mijn Roots staat deze mensen bij en helpt hen met hun zoektocht. Want iedereen heeft het recht te weten waar je vandaan komt en wie je ouders zijn. Daarom zet ik me als ervaringsdeskundige samen met alle andere medewerkers van Mijn Roots met hart en ziel in voor lotgenoten die op zoek zijn naar hun familieverleden. Want je verleden kennen, is de basis voor een goede toekomst.”
Tekst: Lydia Zittema