Inès’ adoptiepapieren blijken niet te kloppen: ‘Ineens weet ik niet meer wie ik ben’
Hoewel ze fijn opgroeide bij haar adoptieouders in Nederland voelde de Colombiaanse Inès (40) zich altijd anders. Diep vanbinnen verlangde ze ernaar haar echte ouders te kennen, te weten waar ze vandaan kwam. Op haar dertigste vond ze haar biologische familie, ze kon haar geluk niet op. Maar tien jaar later blijkt er helemaal geen bloedband te zijn.
“Als baby’tje kwam ik naar Nederland. Mijn adoptieouders konden geen kinderen krijgen en waren dolgelukkig met mij, en later met mijn adoptiezusje, ook uit Colombia. Ik had een prima jeugd hoor, onbezorgd, maar ik voelde wel altijd dat ik anders was. Ik zag er natuurlijk anders uit, donkerder dan de kinderen in de straat en op school, maar het was ook een gevoel. Als ik weleens donkere families voorbij zag lopen, dacht ik: zo hoort het dus. Ik heb ook ergens een gekleurde papa en mama. Onbewust wist ik dat de situatie niet klopte. Andere kinderen kregen bijvoorbeeld broertjes en zusjes uit hun moeders buik, maar ik kreeg een zusje van Schiphol
Ik herinner me dat ik – ik zal een jaar of vier zijn geweest – lekker druifjes aan het eten was en duifjes aan het voeren en toen dacht: als mijn moeder van later die foto toch eens ziet. Ik wist dat ik geadopteerd was, daar maakten mijn adoptieouders geen geheim van, maar er werd niet veel over gepraat. Volgens mijn adoptiemoeder spraken we er wel over, maar dat herinner ik me niet. Misschien over de feitelijke dingen rondom de adoptie, maar over de dingen die mij bezighielden niet. Op wie ik leek bijvoorbeeld, en van wie ik bepaalde karaktertrekken had. Mijn adoptiezusje was helemaal niet met dat soort dingen bezig, maar ik des te meer.
Omdat ik altijd een soort onrust voelde, ik weet niet goed hoe ik het moet omschrijven, een soort ontheemd gevoel, besloot ik op mijn achttiende dat ik op zoek wilde naar mijn biologische ouders. Ik had documenten uit het kinderhuis met de naam en het sofinummer van mijn biologische moeder en de naam van een stad waar ze mogelijk vandaan kwam. Ik klopte aan bij verschillende instanties om erachter te komen wie mijn moeder was, maar kwam geen stap verder. Ondertussen was een vriendin van mij, die ook geadopteerd was vanuit Colombia, ook op zoek naar haar ouders. Zij was zelfs afgereisd naar Colombia om daar ter plaatse verder te zoeken, maar die zoektocht eindigde in een grote desillusie voor haar. Zij raakte daardoor psychisch even flink de weg kwijt. Ik realiseerde me dat mij dat ook kon overkomen. Ik had zo weinig aanknopingspunten om de zoektocht te doen slagen dat de kans groot was dat het een grote teleurstelling zou worden. Was ik daar tegen bestand? Ik dacht het niet en besloot mijn zoektocht te staken.”
Lotgenoten
“Ik concentreerde me op mijn studie SPW, sociaal pedagogisch werk, en later op mijn werk als nachtzuster. Maar loslaten kon ik het niet. Altijd was er die onrust in mij. Een vaag gevoel dat ik ergens iets had achtergelaten en dat ik dat terug moest vinden.
Ik ging veel naar bijeenkomsten voor geadopteerden en vond daar steun en herkenning. We deelden allemaal dezelfde verhalen en konden daar met elkaar goed over praten. Toen ik met vijf maanden hier in Nederland kwam, had ik al een stukje geschiedenis achter me en juist dát is zo pijnlijk. Mijn leven begon niet toen ik hier op Schiphol aankwam en liefdevol in een gezin werd opgenomen, mijn leven was vijf maanden daarvoor begonnen, toen ik niet liefdevol werd opgenomen in het gezin waar ik had moeten opgroeien, maar ter adoptie werd afgestaan en in een kindertehuis werd ondergebracht. Ik was, om wat voor reden dan ook, afgestaan door mijn moeder, die mij negen maanden in haar buik had gedragen. Waar moet je dan je basisgevoel van vertrouwen vandaan halen? Het gevoel dat je er mag zijn? Je bestaansrecht?
Ik probeer altijd conflicten en ruzies te vermijden, omdat ik bang ben om afgewezen te worden. De basis voor die angst voert ongetwijfeld terug naar het feit dat ik ben afgestaan voor adoptie. Dat herkende ik in andere geadopteerden. Net zoals zij ervoer ook ik een dubbel loyaliteitsconflict. We voelden ons loyaal naar onze adoptieouders toe, die ons toch al hun liefde hadden gegeven, en tegelijkertijd was het gevoel onze biologische ouders te willen leren kennen, niet te negeren. We voelden ons altijd overal een beetje buiten staan, maar onder elkaar hadden we dat gevoel niet. We vonden echt houvast bij elkaar.”
Opgespoord
“Toen ik dertig was ben ik opnieuw op zoek gegaan naar mijn biologische moeder. De vraag bij wie ik hoorde was altijd aanwezig in mijn hoofd, in mijn hart, dus ik moest er toch echt iets mee doen. Ik herinner me dat ik een keer bij mijn ouders was. We keken samen naar Spoorloos, dat televisieprogramma waarin bloedverwanten worden opgespoord. Ik was zeer emotioneel en zei dat ik mijn moeder wilde zoeken. Mijn adoptieouders reageerden enthousiast; ze zagen het helemaal niet als een belediging of bedreiging, ze wilden me juist graag helpen. Met de financiële kant, maar ook door me geestelijk bij te staan. Zo fijn, vond ik dat. Er was toen qua internet veel meer mogelijk dan twaalf jaar daarvoor, dus de kans dat ik nu wel succes zou hebben, was een stuk groter. We zochten alle documenten bij elkaar, dat was heel spannend, en via de organisatie Colombia tu pais – Colombia, jouw land – hadden we heel snel succes. Mijn moeder werd gevonden en ik bleek nog twee broers en twee zussen te hebben. Toen mijn moeder daarmee had ingestemd, kreeg ik haar telefoonnummer.
Het eerste contact zou telefonisch zijn. Ik vond het heel spannend. Zou mijn moeder wel echt contact met me willen? Ik wist natuurlijk niets van haar en van haar situatie. Dat eerste telefoongesprek was best ongemakkelijk, want mijn Spaans was niet goed en we konden elkaar maar moeilijk verstaan. Maar het eerste contact was gelegd. Ik ben wel meteen Spaans gaan leren om in het vervolg wat makkelijker met elkaar te kunnen praten. Bijna een jaar later reisde ik met mijn adoptieouders naar Colombia om eindelijk dan mijn moeder en broers en zussen te kunnen gaan ontmoeten.
Die eerste stap op Colombiaanse grond was fijn; ik had het gevoel dat ik thuiskwam. Ik zag er hetzelfde uit als de mensen daar. Maar als ik mijn mond opendeed, viel ik toch weer op omdat mijn Spaans anders klonk. Eigenlijk ontdekte ik toen dat ik nergens echt thuis was. De eerste ontmoeting met mijn moeder en mijn broer was in Bogota, de hoofdstad van Colombia. Dat was overweldigend, zowel voor mij als voor mijn moeder. Mijn moeder was erg emotioneel, waardoor ik meteen dacht: dit moet haar zijn, dit is mijn moeder. Maar het viel me wel op dat ik totaal niet op haar leek. Maar toen ik later ook mijn andere broer en zussen ontmoette, zag ik dat die ook allemaal niet op elkaar leken. Blijkbaar zei dat dus niets.
Met mijn adoptieouders, mijn biologische moeder, mijn broers en zussen gingen we dagjes uit. We waren samen in hun huis in Bucaramanga, waar mijn moeder onder redelijke omstandigheden in een flatje woonde met haar oudste en jongste kind en diens kinderen. Toen ik geboren werd, was dat wel anders. Mijn moeder was arm, een vader was niet in beeld en haar twee oudste kinderen woonden bij haar ouders, haar jongste bij haar. Waar ze werkte, was haar te verstaan gegeven dat ze er met nóg een kind niet kon blijven werken. Als ze mij hield, zou ze met twee kinderen op straat belanden. Ze gaf me weg. Meteen na mijn geboorte werd ik door nonnen meegenomen naar een kindertehuis in Bogota. Ik kan daar niet goed bij, maar zij had het gevoel dat ze niet anders kon. Mijn naam, waarvan ik dacht dat mijn moeder me die had gegeven, heb ik in het kindertehuis gekregen van de nonnen. Mijn moeder had me Cecilia willen noemen, zoals zijzelf.
We snuffelden aan elkaar, we moesten aan elkaar wennen. We hadden dertig jaar met elkaar in te halen, wat natuurlijk onmogelijk is. Maar ik liet haar bijvoorbeeld foto’s zien van mezelf als kind, van mijn leven in Nederland. Ik had zoveel vragen voor haar, maar met elke vraag die beantwoord werd, kwamen er tien nieuwe bij. Toch gaf het me ook rust om bepaalde antwoorden te krijgen, hoe pijnlijk soms ook.
In 2011 kwamen mijn moeder en mijn oudste zus naar Nederland. Het was bijzonder om hen te kunnen laten zien hoe mijn leven hier was. Het contact verliep verder telefonisch en per mail. Ik sprak mijn moeder elke twee weken wel een keer en mijn zus vaak nog vaker. We bouwden echt een leuke relatie op. Vooral het contact met mijn oudste zus was meteen van begin af aan goed.”
Verbijstering
“Toen er in 2016 in Zembla en Nieuwsuur berichten kwamen over misstanden binnen de adoptiewereld, raakte dat meteen een heel gevoelige snaar bij mij. Ik had van het begin af aan gevonden dat ik niet op mijn moeder leek en inmiddels wist ik dat ik ook qua karakter weinig met haar gemeen had. Maar toen we elkaar gevonden hadden, was dat zo overweldigend dat ik elk gevoel dat het misschien niet zou kunnen kloppen, opzijschoof. Maar met die nieuwe berichten gingen er allemaal alarmbelletjes rinkelen. De vreselijkste verhalen kwamen aan het licht, over babyfarms, uit ziekenhuizen geroofde baby’s… en er bleek op grote schaal met adoptiepapieren geknoeid te zijn. Ik besloot dat ik het onderbuikgevoel dat ik van het begin af aan gehad had, niet langer kon negeren. Ik vertelde mijn moeder dat ik graag een DNA-test wilde laten doen, maar die wilde niet meewerken. Zij vatte het heel persoonlijk op, alsof ik aan haar twijfelde, maar zo was dat helemaal niet bedoeld. Ik twijfelde niet aan haar oprechtheid, maar aan het adoptiesysteem. Mijn oudste zus begreep dat wel en was meteen bereid om mee te werken aan een DNA-test. We bleken geen DNA-match te hebben.
Tja, en toen stortte mijn wereld volledig in. Heb je na dertig jaar je familie gevonden, blijken ze tien jaar later alsnog je familie niet te zijn. Alle fotootjes waarmee ik me omringd heb in mijn huis: geen familieleden. Mijn twee moeders samen op de foto met mij? Niet dus. Ze zijn allebei mijn echte moeder niet. Alles waar ik in geloofd had, bleek niet te kloppen. Ik was er helemaal kapot van. Ik stortte me op mijn werk om maar niet constant te hoeven ervaren hoe eenzaam ik me voelde en hoe boos ik was. Die eerste paar weken gingen in een roes voorbij. Elke vaste grond was onder mijn voeten weggeslagen. Ik wist niet meer wie ik was. Wie kon ik nog geloven? Van wie was mijn naam? Van wie waren de papieren waarvan ik altijd had geloofd dat ze van mij waren? Ik wist niets meer. Ik was niet alleen mijn land kwijtgeraakt, maar ook mijn geschiedenis, mijn familie, mijn naam. Niets was meer van mij.
Toen bleek dat er geen DNA-match tussen mij en mijn oudste zus was, heeft mijn moeder ook ingestemd met een DNA-test. De resultaten daarvan kunnen elk moment binnenkomen. Tegen beter weten in is dat toch ook weer spannend. Wat als ze met mij wel een match heeft en niet met mijn zus? Die mogelijkheid bestaat natuurlijk ook nog. Over twee maanden ga ik weer naar Colombia. Met mijn oudste zus die, ook al blijken we geen zussen te zijn, wel echt een vriendin is geworden, ga ik naar het kindertehuis in Bogota waar ik de eerste vijf maanden van mijn leven heb gewoond, en naar de kinderbescherming. Ik durf er niets meer van te verwachten, maar ik wil alles gedaan hebben wat ik doen kan. Ik heb al mijn hoop gevestigd op DNA. Mensen liegen, maar DNA liegt niet.”
Gesjoemel
“Ik vind het heel belangrijk dat er aandacht komt voor deze misstanden in de adoptiewereld. We noemen het adoptie, maar in feite is het kinderhandel. In de jaren zestig en zeventig kwamen er meer dan 40.000 adoptiekinderen naar Nederland. Adoptie werd toen, en misschien nu nog steeds wel, gezien als een nobele daad. Op televisie zagen de mensen beelden van uitgehongerde kindjes in arme, door oorlog en corruptie verscheurde landen, zoals Colombia, maar ook India, Sri Lanka, Bangladesh; die ‘zielige’ kindjes moesten ‘gered’ worden. Het rijke ontwikkelde westen zou die kindjes wel redden door ze hierheen te halen en een betere toekomst te geven. Maar vaak ging het niet om het redden van kinderen, maar werd er grof geld verdiend met die adoptiepraktijken. Er werd en wordt gesjoemeld met dossiers. Kinderen werden weggeroofd bij hun ouders. Dat heeft niks te maken met ‘redden’; dat is handel. En de aspirant-adoptieouders werden hierbij vaak voorgelogen; ook zij zijn de dupe. Adoptie moet in het belang van het kind zijn, maar is veel te vaak in het belang van westerse ouders of organisaties die daar geld aan verdienen. Daarom wilde ik mijn verhaal vertellen, als een voorbeeld van hoe het niet moet. Ik hoop dat het vertellen van mijn verhaal ertoe bijdraagt dat er compensatie vanuit de Nederlandse overheid komt voor de kosten die geadopteerde kinderen moeten maken om hun biologische ouders te achterhalen. Schandalig dat wij de fouten die gemaakt zijn uit eigen zak moeten rechtzetten, voor zover er ooit iets rechtgezet kan worden.” L
Na dit interview kwam de uitslag binnen van de DNA-test bij Inès’ vermeende biologische moeder. Zoals Inès al vreesde, is ze inderdaad níet haar biologische moeder.
Tekst: Channa Kalmann
-
Ik / wij hebben twee meisjes uit India geadopteerd.,Eerst een jongen die is helaas in het ziekenhuis aan wiegendood gestorven.Mijn verhaal is eigenlijk dat onze jongste dochter van 31 jaar uit ons leven is gestapt .Nadien zoveel in de media geschreven is en iedereen het fout ziet dat er adopties zijn ,zei onze dochter dat ze geen band met ons heeft .Ik ben er kapot van ,heb nu mijn derde kind verloren.Heb ik liefde van / voor een kind voor 30 jaar en 3maanden gekocht..Wij hebben alles legaal gedaan .Ik snap dat men meer wil weten maar begrijp niet dat men nu zoveel verdriet zaait.Ik schrijf dit omdat ik zelfs helemaal kapot ben , verdrietig machteloos,Een groot geluk hebben wij met onze oudste ,onvoorwaardelijke liefde en nu hele grote steun .