Dankzij een gebed herstelde Corlien van een ongeneeslijke hersenziekte: ‘Ik heb een wonder meegemaakt!’

De ziekte van Parkinson was in een ver gevorderd stadium en Corlien Doodkorte (56) had al afscheid genomen van haar man en kinderen. Ze was klaar om te gaan. Maar na een genezingsgebed herstelde ze op wonderbaarlijke wijze. Al was dat niet meteen een zegen voor Corlien: “Ik moest weer opnieuw leren leven.”

Eigenlijk ben ik het grootste deel van mijn leven ziek geweest. Ik heb reuma gehad en twee keer borstkanker. Ik merkte op zeker moment dat ik moeite kreeg met schrijven en last van stijve spieren, maar ik dacht dat dat kwam door de chemo. Ik liep voorovergebogen en beefde, maar mijn man Fred en ik hadden niet in de gaten dat er nog iets aan de hand was. Toen de neuroloog in 2009 constateerde dat ik de ziekte van Parkinson had, kwam dat voor ons allebei als een enorme klap. De testjes die de huisarts en de neuroloog deden, waren zo confronterend! Ik kon helemaal niks goed. Bij evenwichtsoefeningen wankelde ik door de hele kamer, ik beefde, kon mijn vinger niet in een rechte lijn naar mijn neus bewegen… en dat had ik allemaal niet gemerkt. Ik vond het heel moeilijk te accepteren. Was ik net genezen van borstkanker, kreeg ik dit. En ik ging ook meteen heel hard achteruit. Het is bekend dat je met parkinson alleen maar achteruit gaat, maar langzaam. Bij mij ging het razendsnel. Daar stond de neuroloog ook van te kijken. Binnen tweeënhalf jaar kon ik bijna niets meer. Ik zat regelmatig in een rolstoel, was mijn hele mimiek kwijt en slikte 33 pillen per dag, de maximale dosering. Tussendoor kreeg ik ook nog een hartinfarct door een gescheurde kransslagader, wat ik maar net heb overleefd. Heel beangstigend was dat. De enige uitweg voor de parkinson was een zogenaamde deep brain stimulation, een operatie die negen uur duurt, maar die mijn hart gewoon niet meer aankon. Emotioneel was ik ook op. In een paar jaar tijd was ik een trage, oude vrouw geworden. En daar was ik me maar al te zeer van bewust.

Houvast
Ik heb altijd geloofd in God, maar ik heb ook heel wat worstelingen met hem gehad. Ik dacht dat hij het op mij had gemunt. Waarom kreeg ik dit allemaal? Als hij me iets duidelijk wilde maken, kon hij dat dan niet in gewoon Nederlands zeggen in plaats van met allemaal van die levensbedreigende ziektes? Ik begreep het niet en vroeg me af of ik soms gestraft werd. Oneerlijk vond ik het. Kies een keer iemand anders uit, dacht ik weleens.
Maar door de jaren heen verdween mijn boosheid en veranderde mijn houding.Weet je, als je ziek bent, ben je alleen. Ten diepste alleen. Hoe veel mensen ook van je houden, ze kunnen je ziek zijn niet van je overnemen, je pijn en eenzaamheid niet verminderen. Maar ik merkte dat ik níet alleen was. Ik voelde Gods aanwezigheid. Dat was zo fijn om te ontdekken. Terwijl de dood naast me zat, me wegtrok uit het leven, ervoer ik ook een diepere dimensie. Dat gaf me veel troost. Op dat moment wist ik dat ik nooit alleen zou zijn en kwam er rust en vrede in mijn hart. Dit vertrouwen gaf me een enorm houvast tijdens mijn ziekte. Het maakte me heel sterk. Natuurlijk was ik verdrietig om de afbraak van mijn lichaam. Ik zag mezelf steeds verder achteruitgaan, kon steeds minder en werd ook steeds afhankelijker van anderen. Huilen kon ik niet makkelijk, maar inwendig voelde ik natuurlijk wel de pijn. Ik was nog zo jong, 49 toen de ziekte van Parkinson werd vastgesteld, 50 toen ik het hartinfarct kreeg. Moest ik dan een operatie aangaan, waarvan bij voorbaat al duidelijk was dat mijn lichaam die niet aankon? Maar tegelijkertijd was ik een blij mens; mijn kracht en geluk overheersten. Ik was vol liefde voor iedereen. Levenslustig, terwijl ik doodziek was. Mijn geloof maakte me loeisterk. Het gaf me een buitengewone kracht: ik werd letterlijk bovennatuurlijk sterk. Daardoor werd deze tijd de rijkste tijd van mijn leven. Ik was heel ziek, maar ook heel gelukkig.

Wonder
Hoewel ik weet dat er mensen zijn die tijdens een genezingsdienst beter zijn geworden, had ik er geen moment aan gedacht dat ik misschien ook van mijn parkinson zou kunnen genezen. Omdat niemand van parkinson geneest. Ik had al afscheid genomen van het leven en was klaar om te gaan. Ik wílde ook gaan. Ik zat helemaal niet op een wonder te wachten, toen er tijdens een tweedaagse Paasconferentie over het lijden en sterven van Jezus ineens een gebed voor genezing van de zieken werd aangekondigd. Maar toen aan de zieken werd gevraagd hun hand op te steken zodat de gezonde deelnemers voor hen zouden kunnen bidden, stak ik wel mijn hand op. Van de andere kant van de zaal kwam er een man die een aanwijzing had gekregen om voor mij te bidden. “Mag ik voor je bidden?” vroeg hij. Doe effe normaal, dacht ik nog, en ik zei: “Ik kan wel staan hoor,” zodat hij niet achteraf een wonder zou kunnen claimen. Hij maakte er geen preek van een half uur van, zei alleen: “Wees genezen in Jezus’ naam,” en toen was het al gebeurd. Niet ik alleen, maar iedereen die daar zat voelde het: een grote golf van warmte. De aanwezigheid van een goddelijke kracht. Je kon het zien, en voelen. Er was opwinding, grote verwachting. Ik wist meteen helemaal zeker dat het anders was. En juist dát vond ik zo’n wonder: dat ik met een hersenziekte, zonder enig bewijs, zittend in mijn rolstoel, wist: het is anders. Ik kon gewoon bewegen.
Mensen die iets van verandering voelden, werden gevraagd naar voren te komen. Dus ik ging naar voren. Ik vond het wel spannend, maar ik ging toch. Die meneer op dat podium begreep dat ook wel. “Onderzoek maar wat er veranderd is,” zei hij, “probeer maar een beetje uit wat je kunt bewegen.” Dus dat deed ik. Ik liep de zaal rond. Alles bewoog weer. Het was alsof alle strakke elastieken in mijn lijf weg waren. Alsof er een netje in mijn hoofd weg was. Ik danste zelfs wat. Tilde wat stoelen op, want dat kon ik ineens ook. Ik was totaal verbijsterd. Eén grote glimlach. Ik kon het gewoon niet geloven. En toch was het waar!
Ik liep die avond zelf achter de rolstoel en duwde mijn dochter in plaats van door haar geduwd te worden. “Het lijkt wel alsof je even in de hemel bent geweest, mam,” zei mijn andere dochter later die avond.
Maar toen moest ik gaan slapen en hopen dat het niet de adrenaline was die me ineens weer deed bewegen, hopen dat het echt een wonder was, hopen dat ik de volgende morgen niet opnieuw in de gevangenis van mijn lichaam zou zitten. Ik was doodsbang. Allemaal waren we dat. Wat als alles straks weer bij het oude zou zijn?
Maar de volgende morgen stond ik gewoon op. Iets wat ik al jaren niet meer kon, zonder eerst een pil te slikken. Ik werd altijd in een dwangstand wakker. Meteen toen ik wakker werd, wist ik: het is allemaal nog hetzelfde, ik kan alles bewegen. Het was echt een wonder!

De weg kwijt
Maar toen Fred en ik na de conferentie thuiskwamen, verdween alle euforie. Ik kwam in een gat terecht waar je u tegen zegt. Fred zorgde altijd voor me. De kinderen waren het gewend dat ik weinig kon. Maar ineens kon ik veel zelf en had ik hen niet meer bij alles nodig. Ik ging mijn eigen plan trekken, maar ik kon ook niet álles zelf. Ik wist niet wat ik wel kon en wat niet. Onze onderlinge rollen waren niet meer helder en we wisten niet meer hoe we ons tot elkaar moesten verhouden. Alles werd volkomen onduidelijk en daardoor namen we afstand van elkaar. Het was een soort omgekeerd trauma. De verandering was zo groot, dat we die niet konden bijbenen. Fred zweeg een maandlang. Hij zat in een stoel en keek alleen maar. Hij was zo bang dat de parkinson terug zou komen en dat hij dat niet nog een keer aan zou kunnen. Hij voelde zich verslagen en reageerde daarop met stilte. Hij was verlost van mijn afhankelijkheid en daardoor besefte hij ineens ook hoe zwaar zijn zorgende rol was geweest.
Voor mij was angst minder een issue, omdat ik voelde dat het met mijn gezondheid wel goed zat. Niet dat de parkinson helemaal weg was, maar wel voor een heel groot deel. Als je daar van een afstandje naar kijkt, is dat natuurlijk anders dan wanneer je dat aan je eigen lijf voelt. Ik was blij dat ik weer kon bewegen en vooral dat ik mijn eigen gang kon gaan. Heel dankbaar was ik daarvoor. Maar ik worstelde met mijn wil om te leven. Het was een mengeling van blij zijn en niet willen leven. Ik had tijdens mijn ziekte afscheid genomen van het leven. Ik was klaar om te gaan en keek ernaar uit om verlost te zijn uit mijn aardse lijden. Ik mocht naar Jezus toe. En daar had ik me op verheugd. Stel je voor dat iemand heel belangrijk voor je is, je voelt hem in al je vezels, maar je kunt hem niet zien. En dan mag je hem eindelijk gaan ontmoeten, maar dat gaat dan plotseling niet door. Dat was voor mij zo’n grote teleurstelling. Ik deed in het begin niets dan huilen als het ging over de hemel, en dat voelde heel ondankbaar. Maar dat verlangen zat zo diep, dat stop je niet zomaar even weg. Het is als een enorme verliefdheid. Het zet je hele leven op zijn kop. Elke logica stopt. En dat was nu ineens afgelopen. Ik moest weer op aarde leven. Ik vond dat echt heel ingewikkeld.
Dat proces van afscheid had ik niet alleen doorgemaakt, dat hadden Fred en onze twee dochters ook. We wisten allemaal dat dit het laatste stuk samen was. Dat maakt elke minuut samen waardevol. Elkaar zien en elkaar spreken, alles is mooi. Je bent als een cadeautje zo zuinig op elke dag. Je ziet samen onder ogen dat het niet goed gaat komen. Daar pas je je op aan, en dan laat je steeds meer los. Dat proces was klaar. Het stervensproces moest nog komen, maar het afscheidsproces was min of meer klaar. We hadden niets meer uit te praten, het was goed. En van daaruit weer teruggaan naar het leven is heel moeilijk. Eigenlijk ben je een zwemmer, die aan de rand van een voetbalveld wordt gezet en ineens moet voetballen, op het hoogste niveau. Dat is een onmogelijke opgave. We waren allemaal de weg kwijt.

Vragen
Hoewel je zou denken dat je na het ervaren van een wonder dichter bij God komt, ervoer ik juist het tegengestelde. Terug in het normale leven, waar ­iedereen van alles moet en altijd haast heeft, lukte het me niet om zo veel op mijn geloof gericht te zijn. Het was verschrikkelijk druk. Er werd constant een beroep op me gedaan. Door mensen die met me wilden praten over het wonder, of door dingen die ik weer moest leren, zoals autorijden en technische dingen zoals omgaan met de computer. In die drukte moest ik echt zoeken naar tijd en ruimte om weer met God in contact te komen, en dat maakte het juist zo pijnlijk. Ik miste dat contact, maar het bleef opvallend stil in mij. Ik voelde zijn aanwezigheid nauwelijks nog.
Ik moest natuurlijk dolblij en dankbaar zijn dat ik een wonder had meegemaakt, en dat was ik ook. Maar dat lukte me niet in de mate die van me verwacht werd. Ik kreeg ook allemaal vragen van mensen waarop ik ook geen antwoord had. Waarom ik was genezen, en niet hun geliefde bijvoorbeeld. Ineens beschouwden mensen mij als iemand die verstand had van wonderen. Sommige mensen waren boos en jaloers, en dat begreep ik wel. Maar ik kon er ook niks aan doen. Ik vroeg mezelf dezelfde dingen af. Waarom ik wel? Ik had er ook geen antwoord op. En dat heb ik nog steeds niet. Ik wens het iedereen toe om gezond te zijn en wil niemand jaloers maken. Ik weet niet waarom ik dit wonder heb mogen ervaren en anderen niet. Ik weet niet waarom de een sterft en de ander geneest. God heeft me genezen, zo voel ik het, maar ook in mijn lijden was hij bij me.
Het heeft veel tijd gekost voor ik weer blij was dat ik leefde. Accepteren dat de situatie was zoals die was, hielp me daarbij. Er niet tegen vechten, ik kon er toch niets aan veranderen. Ik moest het gewoon verwerken, eigenlijk net zoals je een doodvonnis moet verwerken. Als je een ‘levensvonnis’ krijgt terwijl je denkt dat je doodgaat, is dat ook ingewikkeld. Met andere mensen over mijn wonder praten, hielp me om zelf te gaan begrijpen hoe het zat. Ik besefte natuurlijk dat ik iets bijzonders meemaakte, maar had geen flauw idee hoe ik daarmee om moest gaan. Het schrijven van mijn boek Geen grappen God! hielp me daarbij. Dat boek voelde als een opdracht, niet als een ambitie. Ik móest dat boek schrijven. Over het wonder vertellen, omdat dit veel mensen raakt.

Opnieuw hechten
Het is nu vier jaar geleden dat het wonder zich voordeed en ik draai weer helemaal mee in het leven. Ik voel me sterk en gelukkig. Ik ben voor negentig procent genezen van parkinson. Vorige week was ik bij de neuroloog, een andere inmiddels dan die van vier jaar geleden, en die constateerde weer verbeteringen ten opzichte van het jaar daarvoor. De genezing zet dus nog steeds door.
In mijn medisch dossier heeft de vorige neuroloog geschreven: spectaculaire verbetering na gebed. Hij was zo blij voor mij met wat er was gebeurd.
Ik durf me nog altijd niet echt te hechten aan mensen. Dat is ook voor Fred en de kinderen soms nog moeilijk. Ook zij hadden al afstand genomen. Uit angst, uit zelfbescherming. Iedereen is blij dat ik er nog ben, maar we zijn ook nog een beetje bang om dit weer te verliezen. Het is echt een heel proces.
Twee weken geleden is mijn derde kleinzoon geboren. Dat is voor mij ook een wonder. Ik fiets zo over de hei even naar hem toe. We zijn blij en dankbaar dat we dit samen mogen meemaken. Maar dat heb ik lang niet zo gevoeld. Vanuit mijn werk als gezins- en relatietherapeut snap ik dat het normaal is dat je dat niet meteen voelt na een ingrijpende gebeurtenis, maar voor mezelf vond ik dat toch knap ingewikkeld.
Toch komen we steeds dichter bij elkaar. Het is alsof we een paar jaar in een vacuüm hebben gewoond, in stilte. Je bent wel bij elkaar en je bent elkaars vrienden en geliefden, dat wéét je, maar je durft het niet ten volle te voelen. Je zit op de reservebank. Je kan het weer kwijtraken en daar gedraag je je dan ook naar. Dat wordt nu beter. Dat vind ik fijn. En ik ben blij dat ik dat weer fijn vind.”

Tekst: Channa Kalmann

Corlien (56)

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *