Start
20 april 2017: Nieuwe ronde, nieuwe kansen
Vandaag is dan eindelijk de dag: vandaag gaat het goed komen. Vandaag is de dag dat ik van mezelf weer eens vrolijk mag zijn, vandaag is de dag dat ik heel hard mag lachen om alles wat er nu weer aan de hand is met mezelf. Vandaag mag ik mezelf even okee vinden en schijt hebben aan deze hele fucking wereld. Vandaag lach ik, vandaag dans ik, vandaag leef ik.
Maar vandaag is ook weer de dag dat ik me zorgen maak: hoe ziet morgen er dan toch uit? Als ik me vandaag goed voel en zo gedraag, dat betekent dan toch het morgen weer helemaal mis is? Dat betekent toch dat ik morgen de prijs moet betalen voor alles wat ik mezelf vandaag heb gegund? Dat betekent toch dat ik mezelf moet voorbereiden op een morgen vol met ellende, huilbuien en paniekaanvallen? Ik mag nu toch eigenlijk niet vrolijk zijn, ik moet me toch zorgen maken om morgen?
Ik moet mezelf toch wel blijven zeggen dat ik dit allemaal niet ga kunnen, dat ik niet mag hopen dat er ergens wel een plek zal zijn waar ik ik mag zijn. Ik mag niet. Dat is het meer. Ik mag niets en ik moet alles. En dat is nog geen eens om zielig of iets te doen: ik gun het mezelf gewoon niet. En het gekke is dat ik boos word op anderen als ik het idee maar krijg dat ze mij iets niet gunnen of kunnen geven. Puur omdat het een bevestiging is dat ik inderdaad niets mag en dat ik niemand ben. Ik ben niemand en ik kan niks. En zelfs nu word ik boos. Er zit namelijk een stem in mij die dit soort hard tegenspreekt: ik kan het verdomme wel, ik ben verdomme wel iemand. En als ik dit maar hard genoeg blijf schreeuwen tegen mezelf, dan ga ik het misschien ooit eens geloven. Hoe doen anderen dit? Hoe zijn anderen eerlijk tegen zichzelf? Hoe kijken anderen in de spiegel naar zichzelf? Wanneer mag jij van jezelf ergens zijn? Wanneer mag jij van jezelf? Wanneer moet jij van jezelf?
Ik snap zoveel dingen niet, ik voel me vaak zo dom. En dan word ik weer boos. Want boosheid is makkelijker dan verdriet. Schoppen, slaan.. Het is allemaal zoveel makkelijker dan die tranen die elke keer weer over mijn wangen lopen. Het is zoveel makkelijker om iemand een grote bek te geven dan te zeggen: blijf alsjeblieft bij me en ga niet weg. De onrust in mij maakt me langzaam kapot. De onrust in mij zorgt ervoor dat ik een afstand creëer. Een afstand tussen mezelf en een afstand tussen mezelf en anderen. De onrust is mijn muur. Een muur met kijkgaten, dat dan weer wel. En nu ik dit alles weer typ, is de onrust weer letterlijk aanwezig. Mijn benen trillen weer, mijn handen krampen. Ik maak ondertussen vuisten en ik krijg mezelf niet stil. En dit is het gevoel dat ik ken, dit is op dit moment mijn veiligheid. Die boosheid, die pure haat diep binnen in mij. Dat is het gevoel dat mij nu vooral bezighoud en waar ik op terug kan vallen. Die ik aan de ene kant zo verafschuw, maar aan de andere kant ook weer zo omarm. En daardoor kan ik mezelf nog meer haten en blijf ik in deze modus. Hoe onvoorspelbaar ben ik zelf? Hoe ver kan ik met mezelf gaan? Hoe ver kan ik bij een ander gaan? Wanneer is genoeg genoeg? Wanneer is het goed genoeg? Wanneer gun ik het mezelf? Ik denk niet dat ik hier ooit antwoord op ga kunnen geven, ik denk niet dat ik hier ooit de rust in ga vinden. En die gedachte maakt me nog wel het meest bang: ik ben alleen. En juist onder de mensen ben ik alleen: ik ben alleen in mezelf. En ik verdrink in mezelf, ik maak mezelf gek en ik laat mezelf gek maken. Hoe stop ik dit? Wat wil ik? Wie ben ik? Niets en niemand en tegelijkertijd weer alles tegelijk.