27 juli 2023
Els overleefde een schipbreuk
“Er is één moment in mijn leven geweest waarop ik zeker wist dat ik zou sterven. Het was een pikdonkere nacht van 16 op 17 augustus 2014 en een grote golf sloeg over het schip heen om me de Indische Oceaan in te sleuren. Ik had geen tijd voor die beroemde film van je leven die aan je voorbij zou trekken, want een paar seconden later kwam ik boven en wist ik dat dit niet de genadeklap was geweest. Nog niet.
Het schip waarop mijn twintig medepassagiers, de vier bemanningsleden en ik zich bevonden, was een dag eerder op een koraalrif gevaren en deze nacht gezonken. We klampten ons vast aan het deel dat nog boven water uitstak en aan het reddingsbootje dat berekend was op vier mensen. Het zou niet vreemd zijn geweest als een verlammende wanhoop me had overmeesterd, maar er gebeurde iets anders: mijn brein was op volle toeren bezig mijn overlevingskansen in te schatten. Niet dat ik uitsloot dat ik alsnog dood zou gaan, maar ik wilde in elk geval geen kans onbenut laten om dat te proberen te voorkomen.
Nu, jaren later, zie ik dat er een lijn loopt van die schipbreuk naar mijn succes als triatleet. Het analytisch denken, dat kennelijk in mijn blauwdruk zit, is onmisbaar bij de Ironman-races die ik doe. Dat is de extreemste variant van triatlon. Het is onmogelijk om zonder plan bijna vier kilometer te zwemmen, honderdtachtig kilometer te fietsen en het laatste eind van ruim tweeënveertig kilometer hardlopend af te leggen.
Wat mij geholpen heeft tijdens die schipbreuk en wat mij goed maakt in mijn tak van sport, is dat ik systematisch te werk ga en het geluk heb dat ik ook in zware omstandigheden kalm en vastberaden blijf. Die aanleg heb ik, daar ben ik dankbaar voor. Het lot zette vervolgens gebeurtenissen voor mij klaar, die mijn talenten aanspraken en versterkten. Het overleven van die schipbreuk in Indonesië heeft mij extra zelfvertrouwen gegeven en de wil om voluit te leven. Daarmee bedoel ik dat er bij mij weinig ruimte is voor twijfel. Ik weet goed wat ik wil en jaag dat na. Ik zal nooit weten hoe mijn leven was gelopen zónder die schipbreuk, maar feit is wel dat ik na die heftige ervaring op mijn zevenentwintigste de stap durfde te maken naar de topsport. Dat was geen jeugddroom, geen doel waar ik al jaren naartoe werkte, maar iets dat op mijn pad is gekomen, waar ik goed in bleek te zijn en waarvan ik dacht: het is nu of nooit, ik heb geen tijd te verliezen, ik ga het gewoon doen.
En als ik verder terugkijk, naar mijn leven vóór die nacht in zee, dan zie ik hoe mijn opleiding tot arts bijdroeg aan mijn vastberadenheid om weg te zwemmen van het wrak. Toen ik eenmaal had besloten dat mijn overlevingskans het grootst was als ik het eiland in de verte kon bereiken, kon niets me nog tegenhouden. Dit moest gewooon gebeuren, dus dit ging ik doen.
Dat standvastig handelen is onmisbaar als arts. Als er op de spoedeisende hulp een patiënt binnenkomt, zet je razendsnel een actieplan in werking. Je checkt vitale lichaamsfuncties in volgorde van prioriteit en vinkt de ene stap af voor je aan de volgende begint, omdat dát plan de beste kans van slagen geeft. Alles wat eromheen gebeurt, valt weg. Je analyseert de situatie en focust je op wat noodzakelijk is in die acute omstandigheid. Ik weet niet of mijn overlevingskansen anders waren geweest als ik geen vijfdejaarsstudent geneeskunde was geweest, toen onze boot zonk. Ik denk dat het pakket aan eigenschappen dat mij is gegeven, me misschien ook dan wel had gered. Maar dat ik die eigenschappen in de jaren daarvoor tijdens mijn studie had getraind en aangescherpt, zal vast geholpen hebben.”
Te veel eer
“Veel mensen verwonderen zich over het feit dat ik overlever van een schipbreuk ben én arts en onderzoeker én topatleet ben geworden. Ze prijzen dat als afzonderlijke prestaties, maar dat vind ik te veel eer. Alles komt voort uit die ene basis en ik ben ervan overtuigd dat iedereen een schat aan talent heeft. Je moet die schat alleen wel ontdekken en de kans hebben, of de kans grijpen, om je talenten te benutten. En als je mijn leven op die manier bekijkt, dus met die genetische blauwdruk en als een keten van elkaar versterkende gebeurtenissen, dan is het meteen al veel logischer dat ik op een aantal vlakken goed presteer.
Het klopt dus niet als mensen zeggen: ‘Jij bent ook goed in álles.’ Ik ben goed in dingen die aansluiten bij mijn specifieke talenten en eigenschappen. Ik wil niet dat ook maar iemand denkt dat ik uitzonderlijker ben dan een ander. Om die reden heb ik ook lang getwijfeld of ik mijn levensverhaal wilde opschrijven in een boek. Ik kreeg de afgelopen jaren een paar uitnodigingen van uitgeverijen om dat te doen, maar dacht: wie zit daar nou op te wachten? Toch ging ik uiteindelijk overstag, omdat ik me realiseerde dat ik andere mensen kon inspireren met mijn verhaal. Ik ben niet op zoek naar bekendheid of bewondering, maar als ik de mogelijkheid heb om iemand te overtuigen om zijn of haar passie te volgen, dan stel ik mijn overlevingsverhaal heel graag ter beschikking.
Ik hoop dat er mensen zijn die zich door mijn boek afvragen: wat is nou mijn állerdiepste drijfveer en passie? Waar ligt mijn hart en waar zit mijn kracht? Ik zou zeggen: ga ervoor. Wees vastberaden en zet door en je zult jezelf verbazen. Het gaat me dan trouwens helemaal niet per se om sport of om carrière. Als iemand zichzelf geen tijd gunt om creatief te zijn, of als iemand niet happy is met zijn of haar ogenschijnlijk fantastische baan en heimelijk een winkeltje zou willen beginnen, dan hoop ik dat mijn verhaal het duwtje kan geven om die passie wél volop de ruimte te geven.
Ik hoop dat mensen de durf hebben om de beste versie van zichzelf te worden, ook als dat betekent dat je tegen de stroom in moet zwemmen.”
Klap
“Toen ik zo’n zeven jaar geleden op het Indonesische eiland Lombok op de boot stapte voor een meerdaagse trip naar de Komodo-eilanden, had ik nog helemaal geen idee van de rode draad die door mijn leven zou lopen. Ik kon niet vermoeden dat mijn duiktrip een ervaring zou worden die me zou doen besluiten om vanaf dat moment voluit te gaan leven en geen enkele kans meer onbenut te laten.
Het was augustus 2014, ik was 24 jaar en had een coschap afgerond bij een universitair ziekenhuis op Bali.
Daar had ik een vakantie aan vastgeplakt, waarin ik mijn duikbrevet haalde en over een week zou ik naar huis vliegen. Ik verheugde me op de vierdaagse boottrip op de Indische Oceaan. We zouden een aantal eilandjes bezoeken, komodovaranen zien en een paar mooie duiken maken. Het beloofde een prachtige afsluiting van mijn tijd in Indonesië te worden.
Mijn medepassagiers vormden een bont gezelschap afkomstig uit allerlei windstreken en we zetten koers op een zonnige dag met een rustige zee. Behalve de zacht brommende dieselmotoren was er niets wat de idylle verstoorde. Tot we die avond een klap hoorden. We waren op een koraalrif gevaren. De bemanning haastte zich om ons gerust te stellen. Een van hen was overboord gesprongen en had de romp gecheckt. Geen schade, geen reden tot zorg. Maar mijn gevoel zei iets anders. Hoorde een bemanning de zee niet op haar duimpje te kennen? Hoe veilig was deze trip eigenlijk?
Toch rolde ik me even later in mijn slaapzak op het bovendek en gaf ik me over aan de slaap. Inderdaad leek er die nacht en de volgende dag geen vuiltje aan de lucht. Na een heerlijke dag zwemmen, snorkelen en excursies naar twee kleine eilandjes, maakten we ons op voor de tweede nacht.
Ik herinner me dat de zwarte hemel bezaaid was met sterren. We hadden het gebied met de eilandjes verlaten en voeren op open zee, die behoorlijk tekeerging. De kapitein maakte desondanks flink vaart. De boot nam af en toe een snoekduik in een golf en klapte dan weer op het water. Ik besloot mijn zwemvest aan te trekken, je wist immers maar nooit. Die zorg bleek even later terecht. Toen de motoren plots stilvielen, brak er onrust uit aan boord. De bemanning schreeuwde dat we benedendeks moesten komen. ‘Geen spullen meenemen! Er zit een gat in de boot! Het ruim loopt vol! Very dangerous situation!’ De boot was zinkende, we waren stikalleen midden op een grote oceaan, er was geen mobiel bereik en tot overmaat van ramp weigerden de alarmsystemen op de boot dienst. Niemand wist van onze schipbreuk af en we zouden op zijn vroegst pas twee dagen later gemist worden in de haven die ons eindpunt was.
Dit was zo’n moment waarop mijn brein meteen in de praktische stand schoot. Wat heb ik straks nodig als ik in zee beland? Ik haastte me terug naar mijn spullen op het bovendek. Ik pakte een wollen vest, zodat ik mezelf enigszins warm zou kunnen houden. Ik haalde de geheugenkaart uit mijn camera en stopte die met mijn telefoon in mijn waterdichte moneybelt. Dit waren de attributen die pasten bij het scenario waarin ik dit zou overleven. Het andere scenario, waarin ik zou verdrinken, was misschien wel aannemelijker. Daarom stak ik ook mijn paspoort bij me. Mochten ze mijn lichaam vinden, dan zou ik makkelijk te identificeren zijn en hoefden mijn ouders niet zo lang in het ongewisse te blijven. Ik weet dat die nuchterheid vreemd kan overkomen. Alsof het me allemaal niets doet misschien, maar zo is het niet. Ik heb het op zo’n moment gewoon nodig om actief met de situatie bezig te zijn. Er een rol in te spelen, ook als de vooruitzichten hopeloos lijken.
Ongeveer een uur zaten we naast elkaar op de zinkende boot. Ik probeerde uit te rekenen hoelang het zou duren voor hij kopje onder zou gaan en we in de kille zee op redding moesten hopen. Mijn gedachtegang werd abrupt onderbroken door een grote golf die me van het zinkende schip de kolkende oceaan in sleurde. Mijn lichaam tolde rond in het gitzwarte water en ik dacht: dit is het, ik ga dood. Hóé weet ik niet, maar even later kwam ik proestend weer boven en kon ik me vastklampen aan het reddingsbootje. ‘Oké Els, je bent er dus nog,’ sprak ik mezelf toe. ‘Je hebt nog een kans. Denk goed na over hoe je die gaat benutten.’
Dat nadenken deed me bij het ochtendgloren besluiten om het scheepswrak te verlaten en het op een zwemmen te zetten. De nacht in het koude water, met om de beurt een korte pauze in een hoekje van de reddingssloep, had ons allemaal uitgeput. Ik wist: op deze manier redden we het zéker niet. Heel in de verte was een klein eilandje te zien. Hoe ver het was en hoelang zwemmen, wist ik niet. Misschien was het wel een heilloze onderneming. Maar ik móést een knoop doorhakken en mijn lot enigszins in eigen handen nemen. Lijdzaam afwachten of in dubio blijven over de beste aanpak, maakte me gek. Dus ik ging.
Vier reisgenoten sloten zich bij me aan en samen verlieten we de anderen. Het is tegennatuurlijk om je bij gevaar los te maken van de groep, maar dat drukte lichter op me dan de besluiteloosheid van de uren daarvoor. Ik sloot nog steeds niet uit dat deze beslissing tot een wisse dood zou leiden en probeerde me zelfs voor te stellen hoe het zou zijn om te verdrinken. Zou ik nog tegenspartelen? Of geef je je over aan je lot en zak je dan gewoon weg?
Ondertussen zwom ik gestaag door, op mijn rug met mijn armen gekruist over mijn borst. Mijn benen maakten hun slagen volgens het ritme dat ik had ingezet en ik voelde niets anders dan de vastberadenheid om hen hun werk te laten doen zolang dat nodig was. Tot ik voet aan land zou zetten. Of tot de machtige zee genoeg van me had en me zou opslokken.
Na acht uur zwemmen in de brandende zon bereikten mijn Nieuw-Zeelandse reisgenote Gaylene en ik het onbewoonde vulkanische eilandje. De rest was al eerder achteropgeraakt en hadden we niet meer in zicht. Het moment waarop ik uit het water strompelde en zand onder mijn voeten voelde, zal ik nooit vergeten. Toen wist ik het echt zeker: ik ga dit overleven.
Gaylene en ik probeerden onze ernstig verbrande gezichten te beschermen met zelfgemaakte zonnekleppen van aangespoeld schuimrubber. We dronken onze eigen urine bij gebrek aan drinkwater en hielden elkaar lepeltje-lepeltje warm gedurende de nacht. We vertrouwden erop dat we gered zouden worden, maar konden onmogelijk inschatten hoelang we daarop zouden moeten wachten.”
Niet gevonden
“De volgende dag konden we onze ogen niet geloven toen een luxe toeristenjacht ons eiland naderde. Het schip bleek per toeval deze route te hebben genomen en had de achteropgeraakte zwemmers ook gevonden. Niet lang daarna kon ook de rest van de groep uit zee worden gehaald. De rest, behalve de Spaanse vrienden Victor en Jorge, die later alsnog aan de zwemtocht waren begonnen. Zij zijn nooit meer teruggevonden. Naast de dankbaarheid dat ik het had overleefd, was daar ook het verdriet om het verlies van twee levens.
Dat ik het gered heb, geeft me geen gevoel van onoverwinnelijkheid. Ik besef juist heel goed dat de zee ons óók had kunnen opslokken. Hoe goed je ook kunt zwemmen, hoe vastberaden je ook bent, als de zee tekeergaat, ben je een machteloze speelbal. Ik geloof niet in engeltjes op mijn schouder of andere hogere machten. Want er is geen enkele reden waarom Victor en Jorge die engeltjes dan niet bij zich zouden hebben gehad. Dit is zoals het is gegaan. Noem het een willekeurige speling van het lot, noem het toeval. Maar door deze ervaring ging er definitief een knop bij mij om: er is geen tijd te verliezen, er is geen zee te hoog.
Eenmaal terug in Nederland rondde ik mijn opleiding tot basisarts af en begon ik aan mijn promotieonderzoek. Eind 2019 verdedigde ik met succes mijn proefschrift op het gebied van slokdarmkanker. Maar mijn promotie was niet het enige belangrijke in mijn leven. Na mijn terugkomst uit Indonesië ging ik regelmatig hardlopen en iets later ontdekte ik de triatlon. Uiteindelijk koos ik voor de extreemste variant daarvan, de Ironman, vernoemd naar de wedstrijd waarmee het ooit allemaal op Hawaii begon. Ik bleek er aanleg voor te hebben. Fysiek, maar ook mentaal. Hier kwam weer die blauwdruk van pas én de motiverende ervaringen uit mijn leven tot dan toe.
Op mijn zevenentwintigste waagde ik de overstap naar een leven als professioneel topsporter. Inmiddels woon en train ik afwisselend in Australië en in Europa. Het is een nomadenbestaan, maar ik geniet ervan om in verschillende prachtige omgevingen te zijn. Het is ook een eenzaam bestaan, waarin je behoorlijk monomaan met jezelf bezig bent. Voor een druk sociaal leven, laat staan het vormen van een gezin, is geen tijd, maar dat voelt niet als een offer. Dit is echt wat ik wil en waarvan ik geniet. Ik heb het geluk dat ik al een fijn sociaal vangnet had opgebouwd vóórdat ik met topsport begon. Dat is een voordeel van mijn late start. Mijn familie en de vaste groep vriendinnen met wie ik al jaren optrek, hebben er begrip voor dat ik deze kans graag wilde aangrijpen.
Een Ironman-race is vooral een strijd met jezelf en ik kan me tijdens het zwemmen, fietsen en hardlopen helemaal afsluiten. Als ik tijdens de ruim negen uur die een race duurt dreig op te geven, spreek ik mezelf toe: ‘Els, je bent eraan begonnen, dus je maakt het af. Kom op. Focus.’ Het lijkt op de mantra’s die ik tijdens mijn zwemtocht in Indonesië gebruikte. En er zijn meer overeenkomsten, zoals de ontlading van pure emoties als ik de finish overga. De eindstreep voelt dan zoals het zand onder mijn voeten, toen ik het eiland bereikte en wist dat ik het gered had.
Mijn grootste sportieve doel is een podiumplaats halen bij de jaarlijkse race in Kona, Hawaii, wat geldt als het wereldkampioenschap Ironman. Waar ik over een jaar of vijftien zal zijn? In het buitenland waarschijnlijk, omgeven door mooie natuur. Misschien wilde ik moeder worden en heb ik een gezin. Misschien lonkte alsnog de medische wetenschap of reis ik de wereld rond om mensen te motiveren om hun kansen te grijpen. Voor iemand die zelfs in onvoorspelbare omstandigheden graag enige controle neemt, kan ik over mijn toekomst verrassend makkelijk zeggen: het leven doet toch wel wat het wil. Kom maar op.”